Statuten in PDF

Statuten

15 februari 2023

Deze statuten vervangen de statuten van 08-03-1994

Artikel 1

Naam en zetel

  1. De naam van de stichting is: Stichting Vrienden Kerkje en Museum Asselt.
  2. De stichting is gevestigd in de gemeente Roermond.

Artikel 2

Doel

  1. De stichting heeft als doel de instandhouding van het St. Dionysiuskerkje en het museum te Asselt en voorts al hetgeen met een en ander rechtstreeks of zijdelings verband houdt of daartoe bevorderlijk kan zijn, alles in de ruimste zin des woords.
    Tot dit doel behoort niet het doen van uitkeringen aan de oprichter of aan hen die deel uitmaken van organen van de stichting.
  2. De stichting beoogt het algemeen nut.
  3. De stichting heeft geen winstoogmerk.
  4. De stichting tracht haar doel onder meer te bereiken door alle haar ten dienste staande wettige middelen.

Artikel 3

Bestuur: samenstelling, benoeming, beloning, ontslag

  1. Het bestuur van de stichting bestaat uit drie of meer natuurlijke personen.
    Het bestuur stelt het aantal bestuurders vast.
    Een niet-voltallig bestuur behoudt zijn bevoegdheden.
    Het bestuur kan uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aanwijzen. Eén bestuurder kan meer van deze functies vervullen.
  2. De bestuurders worden benoemd door het bestuur.
    In vacatures wordt zo spoedig mogelijk, maar in elk geval binnen drie maanden na het ontstaan ervan, voorzien.
  3. Ten hoogste de helft van het aantal bestuurders mag met een andere bestuurder een familieband hebben. Onder familieband wordt verstaan bloed- of aanverwantschap tot en met de vierde graad en de hoedanigheid van echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel.
  4. Bestuurders worden benoemd voor onbepaalde tijd.
  5. Alle bestuurders kunnen een vergoeding krijgen van de kosten die zij redelijkerwijs hebben gemaakt in de uitoefening van hun functie.
    De bestuurders ontvangen geen beloning voor hun werkzaamheden.
  6. Een bestuurder kan worden geschorst door het bestuur. Na een schorsing roept het bestuur een nieuwe vergadering bijeen, die wordt gehouden binnen vier weken na de schorsing. In die vergadering wordt besloten of de schorsing wordt opgeheven, de schorsing wordt verlengd of de betreffende bestuurder wordt ontslagen. Een schorsing kan in totaal nooit langer dan drie maanden duren.
    Voor een besluit tot schorsing of verlenging van de schorsing gelden extra vereisten, die zijn opgenomen in artikel 6 lid 4.
    Als geen nieuwe vergadering wordt gehouden binnen de hiervoor vermelde vier weken, als de schorsing niet wordt verlengd in die vergadering of als na verloop van drie maanden geen besluit tot ontslag is genomen, vervalt de schorsing.
  7. Een bestuurder verliest zijn functie:
    1. door zijn overlijden;
    2. door zijn faillissement, door op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen of doordat hij surséance van betaling verkrijgt;
    3. door zijn ondercuratelestelling of de onderbewindstelling van zijn gehele vermogen;
    4. door zijn vrijwillig aftreden;
    5. door zijn ontslag door de rechtbank;
    6. door zijn ontslag gegeven door het bestuur, met inachtneming van de vereisten als opgenomen in artikel 6 lid 4;
    7. door het verstrijken van de periode waarvoor hij is benoemd;
    8. door een besluit van het bestuur, waarmee wordt geconstateerd dat een bestuurder niet (meer) voldoet aan de eis als vermeld in lid 3.
    In dat geval eindigt de functie van de bestuurder die het laatst tot het bestuur van de stichting is toegetreden met ingang van de datum vermeld in het besluit van het bestuur.
  8. Bij belet of ontstentenis van een of meer bestuurders zijn de overige bestuurders, of is de enige overgebleven bestuurder, tijdelijk met het bestuur belast. Bij belet of ontstentenis van alle bestuurders is een door het bestuur daartoe voor onbepaalde tijd aan te wijzen persoon tijdelijk met het bestuur belast.
    Onder belet wordt hier verstaan de situatie dat de bestuurder tijdelijk zijn functie niet kan uitoefenen als gevolg van:
    1. schorsing;
    2. tegenstrijdig belang;
    3. ziekte;
    4. onvoorziene onbereikbaarheid.
    In de gevallen bedoeld onder sub c. en d. geldt voorts dat belet eerst aan de orde is als gedurende een termijn van vijf (5) dagen geen contact tussen de bestuurder en de stichting mogelijk is geweest, tenzij het bestuur in een voorkomend geval een andere termijn vaststelt.

Artikel 4

Bestuur: bijeenroeping, vergaderingen, besluitvorming

  1. Iedere bestuurder is bevoegd een vergadering van het bestuur bijeen te roepen.
  2. De bijeenroeping van de vergaderingen van het bestuur vindt schriftelijk plaats, met inachtneming van een termijn van ten minste zeven dagen, de dag van bijeenroeping en die van de vergadering niet meegerekend, onder opgave van de dag, het aanvangstijdstip en de plaats van de vergadering en van de te behandelen onderwerpen (agenda).
    De bestuurder die voor dit doel een adres aan de stichting bekend heeft gemaakt, kan tot de vergaderingen van het bestuur worden opgeroepen door een langs elektronische weg aan dat adres toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht.
  3. De vergaderingen van het bestuur worden gehouden op de plaats te bepalen door het bestuur.
  4. Als wordt gehandeld in strijd met enige bepaling van de twee vorige leden kan het bestuur niettemin rechtsgeldige besluiten nemen als alle bestuurders in de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
  5. Een bestuurder kan aan een andere bestuurder schriftelijk volmacht verlenen om zich in de vergadering te laten vertegenwoordigen. Een elektronisch vastgelegde volmacht geldt als een schriftelijke volmacht.
    Een bestuurder kan niet meer dan één medebestuurder in de vergadering vertegenwoordigen.
  6. Als het bestuur daartoe besluit, kunnen bestuurders hun vergaderrechten uitoefenen via een elektronisch communicatiemiddel.
    De bestuurder die op deze wijze aan de vergadering deelneemt, moet minimaal via het elektronisch communicatiemiddel:
    • kunnen worden geïdentificeerd;
    • rechtstreeks kunnen kennisnemen van de beraadslagingen in de vergaderingen en in de vergadering het woord kunnen voeren;
    • het stemrecht kunnen uitoefenen.
    Het bestuur kan verdere voorwaarden stellen aan het gebruik van het elektronisch communicatiemiddel. Als verdere voorwaarden worden gesteld, worden deze bij de oproeping tot de vergadering bekend gemaakt.
    De bestuurder die via een elektronisch communicatiemiddel aan een vergadering deelneemt, geldt als in de vergadering aanwezig.
  7. In de vergaderingen van het bestuur heeft iedere bestuurder één stem.
    Voor zover in deze statuten geen grotere meerderheid is voorgeschreven, worden de besluiten door het bestuur genomen met volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van de bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is.
    Bij staking van stemmen over zaken is het voorstel verworpen. Staken de stemmen bij een stemming over de benoeming van personen, dan beslist het lot.
  8. Als voor het nemen van een besluit wordt vereist dat een bepaald aantal bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is en dit aantal niet bij de vergadering aanwezig of vertegenwoordigd was, wordt een nieuwe vergadering bijeengeroepen waarin het betreffende besluit opnieuw aan de orde wordt gesteld.
    Die vergadering moet worden gehouden niet eerder dan drie en niet later dan zes weken na de eerste vergadering.
    In de nieuwe vergadering kan het betreffende besluit dan worden genomen ongeacht het aantal aanwezige of vertegenwoordigde bestuurders, met ten minste de voor dat besluit voorgeschreven meerderheid van stemmen.
  9. Een bestuurder neemt niet deel aan de beraadslagingen en de besluitvorming als hij daarbij een direct of indirect persoonlijk belang heeft dat tegenstrijdig is met het belang van de stichting en de met haar verbonden organisatie.
    Wanneer hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen, is de betreffende bestuurder toch bevoegd om deel te nemen aan de beraadslagingen en de besluitvorming en is het bestuur bevoegd om het besluit op deze wijze te nemen. Het bestuur legt dan schriftelijk vast welke overwegingen aan het besluit ten grondslag liggen.

Artikel 5

Bestuur: leiding van de vergaderingen, notulen, besluitvorming buiten vergadering

  1. De voorzitter leidt de vergaderingen van het bestuur. Bij zijn afwezigheid voorziet de vergadering zelf in haar leiding.
  2. De voorzitter van de vergadering bepaalt de wijze waarop de stemmingen in de vergaderingen worden gehouden.
  3. Het in de vergadering uitgesproken oordeel van de voorzitter van de vergadering over de uitslag van een stemming is beslissend.
    Hetzelfde geldt voor de inhoud van een genomen besluit, voor zover werd gestemd over een niet schriftelijk vastgelegd voorstel. Wordt onmiddellijk na het uitspreken van het oordeel van de voorzitter de juistheid daarvan betwist, dan vindt een nieuwe stemming plaats, als de meerderheid van de vergadering of, als de oorspronkelijke stemming niet hoofdelijk of schriftelijk plaatsvond, een stemgerechtigde aanwezige dit verlangt. Door deze nieuwe stemming vervallen de rechtsgevolgen van de oorspronkelijke stemming.
  4. Van het verhandelde in de vergaderingen van het bestuur worden notulen gehouden door de daartoe door de voorzitter van de vergadering aangewezen persoon.
    De notulen worden - nadat zij zijn vastgesteld - door de voorzitter en de notulist van de vergadering ondertekend.
  5. Het bestuur kan ook op andere wijze dan in een vergadering besluiten nemen, als alle bestuurders schriftelijk hun stem uitbrengen.
    Een besluit is dan genomen als de vereiste meerderheid van de bestuurders zich vóór het voorstel heeft verklaard.
    Onder een schriftelijke verklaring wordt mede begrepen een langs elektronische weg toegezonden leesbaar en reproduceerbaar bericht, aan het adres dat het bestuur voor dit doel heeft vastgesteld en aan alle bestuurders bekend heeft gemaakt.
    Van elk besluit dat buiten vergadering wordt genomen, wordt mededeling gedaan in de eerstvolgende vergadering. Deze mededeling wordt in de notulen van die vergadering vermeld en de uitgebrachte stemmen worden bij deze notulen gevoegd.

Artikel 6

Bestuur: taken en bevoegdheden

  1. Het bestuur is belast met het besturen van de stichting.
    Iedere bestuurder is tegenover de stichting verplicht tot een behoorlijke vervulling van de hem opgedragen taak.
    Een bestuurder vermijdt elke vorm en schijn van persoonlijke bevoordeling of belangenverstrengeling tussen hem en de stichting.
    Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de stichting en van alles met betrekking tot de werkzaamheden van de stichting, naar de eisen die voortvloeien uit deze werkzaamheden, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat op ieder moment de rechten en verplichtingen van de stichting kunnen worden gekend.
    Het bestuur is verplicht de bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren.
  2. Het bestuur is wel bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, maar niet tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk schuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een derde verbindt.
    Deze beperking van de bevoegdheid van het bestuur kan aan derden worden tegengeworpen.
  3. Erfstellingen mogen alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving worden aanvaard.
  4. Een besluit van het bestuur:
    • tot schorsing of verlenging van schorsing van een bestuurder; of
    • tot ontslag van een bestuurder; of
    • inhoudende constatering dat een bestuurder niet meer voldoet aan de eis vermeld in artikel 3 lid 3,
    wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van de in functie zijnde bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is.
    De betreffende bestuurder wordt daarbij niet meegeteld voor de bepaling hoeveel bestuurders in de vergadering aanwezig moeten zijn en het aantal bestuurders dat benodigd is om het besluit te nemen. Het besluit kan echter nooit worden genomen door een enkele bestuurder.
    De betreffende bestuurder wordt steeds in de gelegenheid gesteld zich te verantwoorden in een vergadering waarin deze besluiten tot schorsing of ontslag van hem besproken worden en hij kan zich daarin door een raadsman doen bijstaan.
  5. Een besluit van het bestuur tot: wordt genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin alle in functie zijnde bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd zijn.
  6. Een besluit van het bestuur tot:
    • het verrichten van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 6 lid 2;
    • het verlenen van een doorlopende volmacht als bedoeld in artikel 7 lid 4;
    • het vaststellen, wijzigen of intrekken van een reglement als bedoeld in artikel 9;
    • het vaststellen of wijzigen van een beleidsplan,
    wordt genomen met een meerderheid van ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft van de in functie zijnde bestuurders aanwezig of vertegenwoordigd is.
  7. Het bestuur stelt een beleidsplan vast en actualiseert dit beleidsplan periodiek. Het beleidsplan geeft inzicht in de door de stichting te verrichten werkzaamheden, de wijze van werving van gelden, het beheer van het vermogen van de stichting en de besteding daarvan.
  8. Het bestuur zorgt ervoor dat:
    • er niet meer vermogen wordt aangehouden door de stichting dan nodig is voor de continuïteit van de voorziene werkzaamheden ten behoeve van het doel van de stichting; en
    • de kosten van werving van gelden en de beheerkosten van de stichting in redelijke verhouding staan tot de besteding ten behoeve van het doel van de stichting.
  9. Het bestuur zorgt ervoor dat de administratie van de instelling zodanig is ingericht, dat daaruit duidelijk blijkt de aard en omvang van:
    • de onkostenvergoedingen die toekomen aan de afzonderlijke bestuurders;
    • de kosten die zijn gemaakt voor de werving van gelden en voor het beheer van de stichting en de aard en omvang van andere uitgaven van de stichting;
    • de inkomsten van de stichting;
    • het vermogen van de stichting.

Artikel 7

Bestuur: vertegenwoordiging

  1. Het bestuur vertegenwoordigt de stichting.
    De stichting kan niet rechtsgeldig worden vertegenwoordigd bij handelingen die in strijd met het bepaalde in artikel 6 lid 2 worden verricht.
  2. De vertegenwoordigingsbevoegdheid komt bovendien toe aan twee gezamenlijk handelende bestuurders.
  3. De in beide vorige leden van dit artikel opgenomen bevoegdheid van het bestuur en bestuurders tot vertegenwoordiging van de stichting bestaat ook als tussen de stichting en een of meer bestuurders een tegenstrijdig belang bestaat.
  4. Het bestuur kan besluiten tot het verlenen van incidentele dan wel doorlopende volmacht aan een of meer bestuurders en/of aan anderen, zowel samen als afzonderlijk, om de stichting binnen de grenzen van die volmacht te vertegenwoordigen.

Artikel 8

Boekjaar; verslaggeving

  1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.
  2. Het bestuur is verplicht jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar de balans en de staat van baten en lasten van de stichting op te maken en op papier te stellen.
    De penningmeester zendt deze stukken vóór het einde van de in de voorgaande zin bedoelde termijn aan alle bestuurders.
    Het bestuur maakt een jaarrekening en een jaarverslag op als bedoeld in artikel 2:300 Burgerlijk Wetboek als dat op grond van de wet verplicht is.
    In dat geval legt het bestuur een exemplaar daarvan voor het bestuur ter inzage op het kantoor van de stichting met de op grond van de wet toe te voegen gegevens.
  3. Het bestuur laat de stukken onderzoeken door een door hem aan te wijzen accountant als bedoeld in artikel 2:393 lid 1 Burgerlijk Wetboek.
    Deze accountant brengt over zijn onderzoek verslag uit aan het bestuur.
    Hij geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een verklaring over de getrouwheid van de stukken.
    Als de wet dat toestaat kan het bestuur besluiten dit onderzoek achterwege te laten of dit onderzoek te laten verrichten door een andere deskundige.
  4. De balans en de staat van baten en lasten van de stichting of de jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur binnen een maand na het opmaken van de stukken als bedoeld in lid 2.
    De vastgestelde stukken worden ondertekend door alle bestuurders. Als een handtekening van een van hen ontbreekt wordt de reden daarvan op de stukken vermeld.
  5. De in lid 2 vermelde termijn kan door het bestuur worden verlengd met ten hoogste vijf maanden op grond van bijzondere omstandigheden.

Artikel 9

Reglementen

  1. Het bestuur kan een of meer reglementen vaststellen. In een reglement worden regels of nadere regels opgenomen, die het bestuur nodig acht voor de uitvoering van zijn taak. Een reglement mag nooit in strijd zijn met de statuten of de wet.
    Het bestuur kan elk door hem gemaakt reglement wijzigen en ook intrekken.
  2. Een reglement wordt schriftelijk vastgelegd met vermelding van de dag waarop het van kracht wordt. Deze datum kan niet zijn gelegen vóór de datum waarop het besluit werd genomen.

Artikel 10

Statutenwijziging

  1. Het bestuur is bevoegd de statuten te wijzigen.
  2. Het besluit tot statutenwijziging kan slechts worden genomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 lid 5.
  3. Als een voorstel tot wijziging van de statuten wordt gedaan, moet dat vooraf, bij de oproeping tot de betreffende vergadering, worden vermeld.
    De woordelijke tekst van de voorgestelde wijziging moet bij die oproeping worden gevoegd.
    De termijn van de oproeping bedraagt in dit geval ten minste twee weken.
  4. Een statutenwijziging treedt in werking op het door het bestuur bepaalde tijdstip, maar niet eerder dan nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt.
    Iedere bestuurder is bevoegd deze akte te laten verlijden.
    Het bestuur kan een of meer bestuurders en/of anderen, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, machtigen de akte van statutenwijziging te laten verlijden.

Artikel 11

Fusie; splitsing; omzetting

Op een besluit van het bestuur tot fusie of splitsing in de zin van titel 7 van Boek 2 Burgerlijk Wetboek en op een besluit van het bestuur tot omzetting van de stichting in een andere rechtsvorm overeenkomstig artikel 2:18 Burgerlijk Wetboek, is het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van het vorige artikel zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing, onverminderd de eisen van de wet.

Artikel 12

Ontbinding

  1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden.
    Op het besluit tot ontbinding is het bepaalde in artikel 10, leden 2 en 3 zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.
  2. Het bestuur stelt bij zijn besluit tot ontbinding de bestemming vast van een eventueel batig saldo. Deze bestemming moet in overeenstemming zijn met het doel van de stichting. Het batig saldo wordt besteed ten behoeve van een algemeen nut beogende instelling met een gelijksoortige doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft.
  3. Als de stichting op het tijdstip van haar ontbinding geen baten meer heeft, houdt zij op te bestaan. In dat geval doet het bestuur daarvan opgave aan het handelsregister.
  4. De boeken en stukken van de ontbonden stichting blijven gedurende zeven jaren nadat de stichting heeft opgehouden te bestaan onder bewaring van de door het bestuur bij het besluit tot ontbinding aangewezen persoon. Binnen acht dagen na het ingaan van zijn bewaarplicht moet de aangewezen bewaarder zijn naam en adres opgeven aan het handelsregister.
  5. De stichting wordt bovendien ontbonden door:
    • insolventie nadat de stichting in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel;
    • een daartoe strekkende rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

Artikel 13

Vereffening

  1. Het bestuur is belast met de vereffening van het vermogen van de stichting, voor zover bij het ontbindingsbesluit geen andere vereffenaar(s) is (zijn) aangewezen.
  2. Na het besluit tot ontbinding bevindt de stichting zich in liquidatie.
    De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan als en voor zover dit voor de vereffening van haar vermogen nodig is.
    Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten voor zoveel mogelijk en nodig van kracht.
    In stukken en aankondigingen die van de stichting uitgaan, moet "in liquidatie" aan de naam van de stichting worden toegevoegd.
  3. Een batig saldo na vereffening krijgt een bestemming zoals vastgesteld bij het ontbindingsbesluit, of bij het ontbreken daarvan, door de vereffenaar(s) met inachtneming van het bepaalde in artikel 12 lid 2.
    De vereffening eindigt op het tijdstip waarop geen aan de vereffenaars bekende baten meer aanwezig zijn.
    De stichting houdt bij vereffening op te bestaan op het tijdstip waarop de vereffening eindigt. De vereffenaars doen daarvan opgave aan het handelsregister.